2023-07-17

Artikel 318, §4 Oud Burgerlijk Wetboek voorziet in een onweerlegbaar vermoeden van vaderschap indien wordt aangetoond dat de vader toestemming gaf tot kunstmatige inseminatie van zijn echtgenote of tot een andere daad die de voortplanting tot doel had.

De Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik stelde in dit verband een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof. De rechtbank werd immers geconfronteerd met de volgende situatie. Een koppel van twee mannen deed een beroep op een draagmoeder, de zus van een van deze mannen. De draagmoeder kreeg een eicel van een anonieme donor ingeplant die werd bevrucht met de zaadcellen van een van de mannen. De biologische vader (de man van wie de zaadcellen werden gebruikt), stelde een vordering in bij de rechtbank om het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder te betwisten. Alle partijen beaamden ter zitting dat zij hadden ingestemd met het vaderschap.

De rechtbank stelde vast dat indien zij toepassing maakte van artikel 318, §4 Oud Burgerlijk Wetboek, het vaderschap van de echtgenoot van de draagmoeder niet zou kunnen worden betwist. Immers had deze echtgenoot van de draagmoeder ter zitting beaamd dat hij toestemming had gegeven met de kunstmatige inseminatie.

De rechtbank stelde dan ook de vraag aan het Grondwettelijk Hof hoe zij het artikel 318, §4 Oud Burgerlijk Wetboek in onderhavige situatie diende te interpreteren. Om dit na te gaan, ging het Grondwettelijk Hof na welk doel de wetgever voor ogen had met het kwestieuze artikel. Het Grondwettelijk Hof stelde vast dat doel is om een zekere loyauteit tussen de echtgenoten op te leggen ten aanzien van hun eigen wensouderschap en om dit wensouderschap tegen betwistingen te beschermen. De toestemming van de echtgenoot van de draagmoeder met de kunstmatige inseminatie waardoor het vermoeden van vaderschap onweerlegbaar wordt, kan dan ook enkel betrekking hebben op het wensouderschap tussen deze echtgenoten. In casu, echter, hadden noch de draagmoeder, noch haar echtgenote een wensouderschap ten aanzien van het kind. De toestemming m.b.t. de kunstmatige inseminatie kan dan ook niet tot gevolg hebben dat het vermoeden van vaderschap t.a.v. de toestemming verlenende echtgenoot van de draagmoeder onweerlegbaar wordt.

Het Grondwettelijk Hof besluit dat enkel de bovenstaande interpretatie van het artikel 318, §4 Oud Burgerlijk Wetboek grondwettelijk is.

Schuermans advocaten staat ter uwer beschikking voor uw vragen.

Meer nieuws

2024-03-27

Nieuw Strafwetboek (eindelijk) aangenomen

Ga verder
2024-03-20

De AI-Verordening: geen ‘Minority Report’ in de Europese Unie

Ga verder
2024-02-23

Nieuw Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht

Ga verder