2023-10-26

Artikel 4.8.11, §2, 2° VCRO voorziet dat beroepen inzake registratiebeslissingen moeten worden ingesteld binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen. Als er geen betekening is vereist, gaat die termijn in de dag na de opname van de constructie in het vergunningenregister. Een registratiebeslissing dient niet te worden betekend aan derde-belanghebbenden en evenmin is er een aanplakking of een andere vorm van bekendmaking verplicht.

Deze situatie kan ertoe leiden dat de beroepstermijn al (lang) verstreken of reeds gedeeltelijk verlopen is op het ogenblik dat de derde-belanghebbenden effectief kennis krijgen/nemen van de registratiebeslissing waarin werd besloten tot de opname van een constructie in het vergunningenregister als ‘vergund geacht’.

In zijn arrest van 12 januari 2023 stelde de RvVb aan het Grondwettelijk Hof (GwH) prejudiciële vragen in dit verband. Zo werd het GwH in essentie bevraagd naar de grondwettigheid van het verschil in behandeling tussen de derde-belanghebbende die een beroep wenst in te stellen tegen een registratiebeslissing en de derde-belanghebbende die een beroep wenst in te stellen tegen een omgevingsvergunning, waarbij enkel deze laatste kan rekenen op een aanplakking van de beslissing die de beroepstermijn doet ingaan.

In zijn arrest van 19 oktober 2023 (nr. 140/2023) merkt het GwH, na een algemene uiteenzetting over de principes van het recht op toegang tot de rechter, op dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen omgevingsvergunningen enerzijds en registratiebeslissingen anderzijds, waardoor de decreetgever er niet noodzakelijkerwijze toe is gehouden de beroepen tegen elk van die beslissingen aan identieke procedurevoorschriften te onderwerpen, in het bijzonder wat de berekening van de beroepstermijn betreft.

Dit belette weliswaar niet dat het GwH finaal tot de conclusie kwam dat de huidige regeling aan de derde-belanghebbenden die tegen een registratiebeslissing een beroep wensen in te stellen bij de RvVb een “een onevenredig strenge verplichting tot waakzaamheid” oplegt.

Volgens het GwH zijn er alternatieve technieken van ruchtbaarheid denkbaar en kan alleszins “niet van een omwonende worden verwacht dat hij op zeer regelmatige basis het vergunningenregister raadpleegt, louter om na te gaan of daarin constructies werden opgenomen waarvan hij hinder of nadelen kan ondervinden”.

De kwestieuze prejudiciële vraag werd aldus bevestigend beantwoord.

Wellicht zal de Vlaamse decreetgever nu werk maken van een nieuw systeem van bekendmaking en termijnberekening waarbij een aan de regeling van de omgevingsvergunning verwante werkwijze voor de hand liggend voorkomt.

Aarzel niet Schuermans advocaten te contacteren bij eventuele vragen.

Meer nieuws

2024-05-03

De wetgeving over het verkrijgen van goederen voor een bewindvoerder is discriminerend

Ga verder
2024-03-27

Nieuw Strafwetboek (eindelijk) aangenomen

Ga verder
2024-03-20

De AI-Verordening: geen ‘Minority Report’ in de Europese Unie

Ga verder