Deze omzendbrief was reeds vanaf de bekendmaking voorwerp van kritiek en consternatie. De impact van de daarin vervatte voorschriften is verregaand. De voorschriften ervan gelden zowel bij de opmaak van ruimtelijke plannen als bij vergunningsaanvragen.
In substantie wordt gesteld dat het de bedoeling is om binnen bebouwde gebieden te streven naar meer kwalitatief ruimtelijk rendement en binnen onbebouwde gebieden naar het vrijwaren van bijkomend ruimtebeslag. Deze differentiatie staat in de structuur en inhoud van de omzendbrief centraal.
Vermeldenswaardig is dat er in beginsel een “grondig onderbouwde behoefte- en voorzieningenstudie” wordt vereist voor nieuwe ontwikkelingen voor bijkomende woon- en werkfuncties in onbebouwde gebieden. Daarbij zou enkel een toets die het voorwerp van een projectvergadering heeft uitgemaakt, worden aanvaard. Merk op dat de onbebouwde gebieden een restcategorie is en alle gebieden omvat die niet onder de bebouwde gebieden valt. Uitzonderingen op voormelde vereiste studie zijn o.a. agrarische functies en projecten met het oog op het hergebruik van bestaande gebouwen zonder dat de dynamiek van het bestaande ruimtegebruik wordt verhoogd.
Daarnaast bevat de omzendbrief nog diverse bepalingen die hier niet verder worden besproken. De omzendbrief kan hier worden geraadpleegd.
Er kan worden verwacht dat de omzendbrief eerlang aan een wettigheidstoets zal worden onderworpen. De juridische grondslag ervan ligt niet voor de hand. De omzendbrief tracht deze grief subtiel in de kiem te smoren door te vermelden dat het louter een interpretatie zou zijn van bestaande regels en een gewestelijke invulling van het begrip “duurzame ruimtelijke ordening” in de zin van art. 1.1.4 VCRO. Onder meer het gegeven dat de omzendbrief nieuwe regels bevat en de facto de beweerde ontoereikendheid van de bestemmingsplannen tracht op te vangen, laten evenwel ruimte voor discussie.
Schuermans advocaten volgt de omzendbrief en de toepassing ervan verder op.
Wij helpen u graag verder indien u hierover vragen heeft.