Uitspraak over een vordering tot nietigverklaring van een verkoop op lijfrente

In een vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, sectie familie- en jeugdrechtbank van 5 maart 2021 sprak de rechtbank zich uit over een vordering tot nietigverklaring ingesteld door een erfgenaam tegen een verkoop (uit de hand) op lijfrente afgesloten door de bewindvoerder van een beschermde persoon. Het betreft een materie die in de praktijk niet zo vaak voor komt.

Teneinde de beschermde persoon toe te laten nog wat van haar spullen te stockeren in enkele kamers werd de woning verkocht met voorbehoud van vruchtgebruik met betrekking tot deze ruimtes. De verkoop op lijfrente liet toe om de onderhouds- en verblijfskosten van het rust- en verzorgingstehuis te betalen waar de beschermde persoon verbleef. Haar maandelijks pensioen volstond daarvoor immers niet. De woning was op het moment van de verkoop in slechte staat en was op die manier niet verhuurbaar.

De beschermde persoon was 82 jaar op het ogenblik van de verkoop en overleed 8 maanden daarna. Op grond daarvan stelde de erfgenaam van de beschermde persoon een vordering tot nietigverklaring in van de verkoop op lijfrente bij gebreke aan alea/voorwerp. Een verkoop op lijfrente betreft een kanscontract, zodat er een kans op winst of verlies aanwezig dient te zijn. De erfgenaam stelde tevens dat de bewindvoerder een fout zou hebben begaan door het afsluiten van de verkoop op lijfrente die hij manifest onevenwichtig achtte.

In het goed en uitgebreid gemotiveerd vonnis van 5 maart 2021 wees de rechtbank de vordering tot nietigverklaring van de erfgenaam af. De rechtbank was van oordeel dat op het ogenblik van de verkoop, wanneer de kans op winst of verlies moet worden beoordeeld, er op basis van de gezondheidstoestand van de beschermde persoon niet van uit kon worden gegaan dat zij spoedig zou overlijden. De rechtbank nam tevens in acht dat de overeengekomen rente niet onredelijk laag was, gezien het gedeeltelijk voorbehoud vruchtgebruik en de slechte staat van de woning. Ze overwoog daarbij ook dat de rente vele malen oversteeg wat het onroerend goed maandelijks voor de beschermde persoon kon opbrengen. Er was geen sprake van een onevenwichtige verkoop zodat de rechtbank tevens oordeelde dat er aan de bewindvoerder, die steeds gehandeld heeft in het belang van de beschermde persoon, geen fout kan worden verweten.

In het vonnis werd berust door de erfgenaam zodat het definitief is.

In geval van vragen over deze materie helpt Schuermans advocaten U graag verder.