Onderscheiden verhaalinstanties bij overheidsopdrachten niet ongrondwettig bevonden

In een arrest van 26 november 2020 (nr. 157/2020) oordeelde het Grondwettelijk Hof over de verschillende verhaalinstanties in de materie van overheidsopdrachten naargelang de aard van de aanbestedende instantie.

Het betrof in het bijzonder de vordering tot vernietiging van een beslissing om de gunningsprocedure stop te zetten en af te zien van plaatsing van de opdracht. Concreet ging de beslissing uit van de naamloze vennootschap achter de Luikse luchthaven.

De forumkeuze is afhankelijk van de vraag of de aanbestedende instantie een overheid is in de zin van artikel 14, § 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. Als het antwoord daarop bevestigend is, moet de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden gevat. In het andere geval zijn de gewone civiele hoven en rechtbanken bevoegd. Met deze tweedeling werd beoogd een einde te maken aan het probleem van het forumshoppen dat tussen de twee jurisdictionele ordes was ontstaan.

Het Grondwettelijk Hof moest de situatie vergelijken van de inschrijvers voor een overheidsopdracht die een beroep instellen tot vernietiging van een beslissing van een aanbestedende instantie, naargelang die instantie ofwel “een privaatrechtelijke vennootschap die is opgericht door de overheid of op haar initiatief of met haar medewerking, en in elk geval onder haar toezicht in rechte of in feite, en waaraan een opdracht van algemeen belang is toevertrouwd, […] zelfs indien die [vennootschap] daarnaast eenzijdige beslissingen [kan] nemen die derden binden, wanneer de bestreden handeling niet ressorteert onder die laatste bevoegdheid”, ofwel een openbare dienst in de organieke zin van het woord is.

Aangezien dergelijke privaatrechtelijke vennootschap inzake de materie van overheidsopdrachten geen beslissingen neemt die vallen onder de bevoegdheid die haar is toegewezen om beslissingen te nemen die derden binden (i.e. de ‘imperiumbevoegdheid’), dient de vordering tot vernietiging voor de gewone rechtbanken te worden gebracht.

Het Grondwettelijk Hof achtte deze onderscheiden behandeling niet ongrondwettig.

Gelet op de privaatrechtelijke structuur van dergelijke vennootschappen bevinden zij zich niet in een situatie die objectief identiek is aan die van een openbare dienst. Om die reden is het pertinent dat alleen de handelingen die ressorteren onder de imperiumbevoegdheid waarmee die vennootschap is bekleed, onder de jurisdictie vallen van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vermits die handelingen kunnen worden geacht een overheersend publiekrechtelijk aspect te vertonen. Aangezien tot slot de rechtsbescherming die beide jurisdictionele ordes bieden gelijkwaardig zijn, brengt het verschil in behandeling geen onevenredige beperking van de rechten van de betrokken inschrijvers met zich mee.

Voor meer informatie kan u Schuermans advocaten contacteren.