Mr. Merel van Dongen publiceert in het tijdschrift Verzekeringsnieuws over de stuiting van de verjaring van een rechtstreekse vordering

Krachtens artikel 150 W.Verz. (oud art. 86 WLVO) heeft iedere benadeelde een eigen recht tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar van de schadeverwekker. Deze rechtstreekse vordering verjaart in beginsel door verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien er een misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd. Artikel 89 §5 W.Verz. (oud art. 35 §4 WLVO) bepaalt echter dat de verjaring wordt gestuit zodra de verzekeraar kennis krijgt van de wil van de benadeelde om een vergoeding te bekomen voor de door hem geleden schade.

Het Hof van Cassatie moest zich op 25 november 2019 buigen over de vraag of het voor de stuiting vereist is dat die verzekeraar kennis krijgt van de wil van de benadeelde om rechtstreeks van hem een vergoeding te bekomen. De benadeelde had immers enkel de verzekerde gedagvaard en de verzekerde had die dagvaarding overgemaakt aan zijn verzekeraar. Het Hof oordeelt dat het niet noodzakelijk is dat de verzekeraar kennis krijgt van de wil van de benadeelde om rechtstreeks van hem een vergoeding te bekomen opdat de verjaring van de rechtstreekse vordering van de benadeelde wordt gestuit. Dit arrest sluit aan bij de bestaande rechtspraak die artikel 89 §5 W.Verz. (oud artikel 35 §4 WLVO) zeer ruim interpreteert.

U vindt de bijdrage terug in het tijdschrift Verzekeringsnieuws 2020, afl. 5, p. 5-14.

Indien U vragen heeft over de verjaring van rechtstreekse vorderingen, helpt Schuermans advocaten U graag verder.