Le criminel tient le civil en état, af en toe

In een arrest van 14 februari 2019 (nr. 24/2019) deed het Grondwettelijk Hof uitspraak over een prejudiciële vraag van de Rechtbank van Eerste Aanleg Luik, afdeling Hoei.

De feiten waren als volgt. Bij eindvonnis veroordeelde de Politierechtbank te Hoei een genaamde A.E.B. voor het veroorzaken van een verkeersongeval terwijl het voertuig noch ingeschreven noch geldig verzekerd was. In de navolgende civiele procedure tot het bekomen van een schadevergoeding bewees het Gemeenschappelijk Waarborgfonds het bestaan van een verzekeringsovereenkomst op het ogenblik van het ongeval. A.E.B. was in dit verhaal de veroordeelde bestuurder die geen verzekeringsnemer was. De verzekeraar die in solidum met A.E.B. werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding voerde in het kader van zijn vordering in vrijwaring tegen A.E.B. aan dat A.E.B., wegens het gezag van het strafrechtelijk vonnis, het bestaan van de verzekeringsovereenkomst niet in zijn voordeel zou kunnen aanvoeren.

In de prejudiciële vraag kaartte de verwijzende rechter de ongelijkheid tussen partijen in hetzelfde civiele proces aan die uit de redenering van de verzekeraar voortvloeit, vermits A.E.B. wegens het beginsel van het gezag van gewijsde in strafzaken in die lezing niet zou kunnen genieten van de weerlegging van het vermoeden van de gerechtelijke waarheid dat vervat is in het strafrechtelijk vonnis terwijl een derde in hetzelfde civiel proces dat wél kan.

Volgens het Grondwettelijk Hof moet het strafrechtelijk gezag van gewijsde worden geïnterpreteerd rekening houdend met de waarborgen van het recht op een eerlijk proces.  Het is vaste cassatierechtspraak dat het gezag van het strafrechtelijk gewijsde er niet aan in de weg staat dat een partij in een later burgerlijk proces de kans moet hebben de gegevens afgeleid uit het strafgeding te betwisten in zoverre zij geen partij was in het strafgeding of er niet vrij haar belangen kon laten gelden.

Het Grondwettelijk Hof besliste dat dit gezag van gewijsde evenmin absoluut is ten aanzien van de veroordeelde zelf. Hierdoor wordt dit gezag andermaal getemperd.

De redenering van het hof is logisch. Waar het gezag van gewijsde in strafzaken ten aanzien van de civiele rechter reeds geruime tijd wordt gerelativeerd uit respect voor het beginsel van tegenspraak, is het niet meer dan coherent dat die relativering ook moet gelden ten aanzien van alle partijen die betrokken zijn in het nieuwe debat voor de civiele rechter.

Met andere woorden, ook al was de veroordeelde partij in het strafproces, dit belet niet dat hij in de civiele procedure kan genieten van de weerlegging door een derde van de gegevens die afgeleid werden uit het strafproces. Het gegeven dat daarbij het risico op tegenstrijdige uitspraken niet wordt vermeden, doet daaraan in het licht van het recht op een eerlijk proces geen afbreuk, aldus het hof.

Schuermans advocaten helpt u graag verder indien u hierbij vragen zou hebben.