Het EHRM spreekt zich voor het eerst uit over verplichte vaccinatie bij kinderen

In Tsjechië voorziet de wetgeving dat alle jonge kinderen volgens een schema gevaccineerd worden tegen een aantal welbekende ziekten, zoals onder meer hepatitis B en tetanus. Indien de ouders zich niet aan dit schema houden, kunnen zij worden bestraft met een administratieve geldboete van omgerekend bijna 400,00 Euro. Kinderen, die niet gevaccineerd zijn, kunnen bovendien de toegang tot crèches en kleuterscholen worden geweigerd.

De heer Vavricka kreeg een dergelijke boete en stelde het EHRM de vraag of de Tsjechische wetgeving een inbreuk vormde op het recht op eerbiediging van het privéleven, zoals gewaarborgd in artikel 8 EVRM.

Het EHRM oordeelde in de eerste plaats dat verplichte vaccinatie bij kinderen effectief een inmenging op het recht op eerbiediging van het privéleven betrof. Het EHRM ging vervolgens na of deze inmenging gerechtvaardigd was. Hierbij werd onderzocht of de inmenging wettig was, een legitiem doel had en of zij nodig was in een democratische samenleving.

De verplichte vaccinatie werd effectief voorzien in een aantal wettelijke bepalingen, zodat zich omtrent de wettigheid geen probleem stelde.

Het EHRM achtte het doel van de verplichtte vaccinatie tevens legitiem. Dit bestond er immers in om de bevolking te beschermen tegen ziekten, die een ernstig gezondheidsrisico vormen en dit zowel in het belang van degenen, die gevaccineerd worden, als degenen, die omwille van allerlei redenen niet kunnen worden gevaccineerd en omwille van deze reden een kwetsbare bevolkingsgroep uitmaken.

Ten slotte oordeelde het EHRM dat ook kon worden voorgehouden dat de verplichte vaccinatie nodig was in een democratische samenleving. Hiervoor ging het Hof drie criteria na: of de wetgever al dan niet over een ruime appreciatiebevoegdheid beschikte in dit verband, of het ging om een dringende sociale behoefte en of de maatregel proportioneel was.

Vermits het doel van de wetgever het beschermen van de gezondheid van alle leden van de maatschappij (inclusief de zwakkeren) betrof, meende het Hof dat de wetgever in dit kader over een ruime appreciatiebevoegdheid moest kunnen beschikken. Bovendien ging het om een dringende sociale behoefte: een lagere vaccinatiegraad zou de immuniteit van de gehele bevolking in het gedrang kunnen brengen. Het Hof  achtte de maatregel tevens proportioneel. Niet-naleving kon slechts leiden tot een lage administratieve geldboete of het verhinderen van de toegang tot crèches of tot kleuterscholen. Het onderwijs van kinderen kwam vanaf de lagere school echter niet in het gedrang.

In die omstandigheden kwam het EHRM tot het besluit dat de inmenging op het recht op eerbiediging van het privéleven gerechtvaardigd was.

De rechtspraak van het EHRM komt ongetwijfeld op een interessant ogenblik in de COVID 19-pandemie, zij het dat het EHRM aan het begin van haar arrest zelf reeds de kanttekening maakte dat de haar voorgelegde zaak betrekking had op vaccins, die reeds jarenlang op routineuze wijze worden toegediend.

Voor meer informatie omtrent dit arrest kan u Schuermans advocaten contacteren.