Geen plafond meer voor terugvordering advocatenkosten in procedures inzake intellectuele eigendomsrechten ?

De  Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van intellectuele Eigendomsrechten (de zgn. Handhavingsrichtlijn) maakt dat de lidstaten in het interne recht een regeling moeten voorzien die als algemene regel vooropstelt dat redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.  Dit betekent evenwel ook niet noodzakelijkerwijze dat de totaliteit van de gemaakte advocatenkosten moet worden toegekend.

Niettegenstaande de omzettingstermijn voor de Handhavingsrichtlijn was verstreken op 29 april 2006 was er in België tot op heden het systeem van de rechtsplegingsvergoeding waarbij er geen specifieke (afwijkende) regeling bestaat voor procedures inzake intellectuele eigendomsrechten.  Het gaat om een forfaitaire wettelijk vastgelegde vergoeding die in de meeste gevallen slechts een deel van de advocatenkosten dekt.

Tot op heden hebben de Belgische hoven en rechtbanken steeds het systeem van de rechtsplegingsvergoeding toegepast, zij het dat in bepaalde gevallen veelal omwille van de complexiteit van IE-procedures een hoger bedrag werd toegekend, doch zelden het maximumbedrag.

Het is pas in 2015 dat voor het eerst een prejudiciële vraag werd gesteld aan het Hof van Justitie over de conformiteit van het Belgische systeem van de rechtsplegingsvergoeding met de Handhavingsrichtlijn.      Dit gebeurde in een arrest van 26 januari 2015 van het Hof van Beroep te Antwerpen dat ondermeer moest oordelen over de terugvordering door Telenet van de door haar gemaakte advocatenkosten.

Het Hof van Justititie heeft recent uitspraak gedaan in een arrest van 28 juli 2016.

Het Hof van Justitie oordeelde dat:

- een systeem van forfaitaire tarieven niet strijdig is met de Handhavingsrichtlijn op voorwaarde dat die tarieven waarborgen dat de kosten die de verliezende partij moet dragen redelijk zijn;  het behoort aan de rechter om dit telkens in concreto na te gaan;

- de Handhavingsrichtlijn wel maakt dat een regeling met forfaitaire tarieven niet kan wanneer deze tarieven, wegens te lage maximumbedragen, niet waarborgen dat minstens een significant en passend deel van de redelijke kosten van de in het gelijk gestelde partij door de verliezende partij wordt gedragen.

Met andere woorden, wanneer de rechter vindt dat de maximumbedragen die in het systeem van de rechtsplegingsvergoeding zijn vastgelegd niet toelaten dat aan de in het gelijk gestelde partij een significant en passend deel van diens redelijke kosten kan worden toegekend, zal hij die maxima kunnen doorbreken.

Het zal dus de rechter zijn die geval per geval zal moeten oordelen.  Hopelijk kunnen we daarin binnen niet al te lange termijn een duidelijke lijn ontwaren.  Het valt ook niet uit te sluiten dat de maximumbedragen wettelijk zullen worden verhoogd.