Artikel 1326 BW moet niet worden nageleefd in geval van een overeenkomst die aan artikel 1325 BW voldoet

Een onderhands biljet of een onderhandse belofte waarbij een partij zich tegenover een andere partij verbindt om haar een geldsom te betalen, dient conform artikel 1326 BW geheel met de hand geschreven te zijn door de ondertekenaar, minstens dient dit document naast zijn handtekening ook een door zijn hand geschreven ‘goed voor’ of een ‘goedgekeurd voor’ te bevatten, waarbij de som voluit in letters moet geschreven worden.

Artikel 1326 BW is van toepassing op eenzijdige overeenkomsten, d.i. overeenkomsten waardoor enkel verbintenissen ontstaan ten laste van één partij.

Wederkerige overeenkomsten, waarbij contractanten zich over en weer tegenover elkaar verbinden,  dienen bovenstaande vermelding uit artikel 1326 BW niet te bevatten, doch dienen te voldoen aan artikel 1325 BW dat voorziet dat onderhandse akten die dergelijke overeenkomsten bevatten slechts geldig zijn voor zover zij opgemaakt zijn in zoveel originelen als er partijen zijn die een onderscheiden belang hebben.

De ratio legis van artikel 1326 BW bestaat erin te verhinderen dat de schuldeiser bij eenzijdige contracten misbruik zou maken van een blanco ondertekening of op bedrieglijke wijze de cijfers zou wijzigen. Daarvoor is geen gevaar indien de eenzijdige verbintenis werd opgenomen in een overeenkomst die voldoet aan de bepalingen van artikel 1325 BW (en derhalve in zoveel originelen werd opgemaakt als er partijen zijn die een onderscheiden belang hebben). Het Hof van Cassatie oordeelde in een arrest van 1 maart 2019 dat in dat geval artikel 1326 BW niet moet worden nageleefd.